De mijnen van Potosí

15 september 2012 - Potosí, Bolivia

Ola Chicas en Chico! Ja ja we zijn alweer terug in het regenachtige kikkerlandje en draaien langzaamaan weer mee in het normale ritme. Behalve dat het wc papiertje nog even in de lucht hangt voordat het te binnen schiet dat die hier niet in de prullenbak moet…. Ha ha. Gelukkig hebben we heel veel foto’s en herinneringen om op een regenachtige middag even terugdwalen, want si si… jullie hebben nog wat reisverhalen tegoed! Dus ik zou zeggen….dwaal nog even lekker mee naar de mijnen van Potosí…………..in Bolivia…..

Met de bus is het een lange rit naar Potosí, de hoogste stad van de wereld op 4070 meter hoog. De weg is sinds kort een goede geasfalteerde weg op een paar hobbelige zandwegen na. Dat scheelt, gaan we lekker snel! Onze buschauffeur is een beetje rare, dikke Boliviaan. Hij is continu aan het bellen met een hoge vrouwenstem of aan het kletsen met zijn dunne, drukke medechauffeur. Naar beneden gaan we met een sneltreinvaart over de nieuwe weg, maar zodra we naar boven gaan rijden we max. 20 km per uur. Ehhhh?!? Tja iets met de bus ofzo…. Het landschap onderweg is bijzonder. Bergen met allerlei kleuren rood, oranje, groen en zelfs paars met wonderbaarlijk groene bomen voor dit dorre, droge landschap.
Als we aankomen in Potosí zien we het stadje met een hoge uitkijktoren al liggen tussen de bergen. Er ligt een grote grijze berg voor de stad; het afval uit de mijnen. Het centrum bestaat uit veel oude, koloniale gebouwen. De spanjaarden zijn hier rijk geworden van al het zilver wat vroeger uit de mijnen kwam. Nu is het niet zo rijk meer en komt er een mengeling van zilver, zink en tin uit de mijnen. ’s Middags maken we ‘kennis’ met de mijnwerkers die protesteren in de stad. Af en toe knalt het. ’s Avonds zoeken we een eettentje met live muziek op. Alleen de ober vertelt ons al vrij snel dat de muzikanten op een feest in La Paz te dronken zijn geworden en ze komen niet.
De volgende ochtend staan we vroeg op om de mijnen in te gaan. We worden in een verscholen binnenplaatsje aangekleed met een overall, grote laarzen en natuurlijk een helm met lamp! Voor de mijnwerkers kopen we wat flessen sap, zakjes coca bladeren en flesjes pure alcohol (96%). Met de bus rijden we nog hoger totdat we aankomen bij een afgelegen stuk berg. Het staat vol met kleine hutjes, zouden ze hier wonen, nee toch?, en met mijnkarretjes. Er schijnen hier duizenden mijnwerkers in de berg te werken die zo onderhand een gatenkaas moet zijn, maar hier buiten merken we er niks van en is het doodstil. Ze werken 1 tot 5 kilometer de berg in via lange smalle gangen. Hoe ver zullen wij gaan?
Ik ben een beetje duizelig, van de hoogte of van de spanning? René vraagt zich af waarom we niet naar de betere mijnen in het Ruhrgebied gaan als ik dan toch zo graag een mijn in wil. Lampjes aan en here we go, één voor één het donkere gat in waar de rails loopt….. Door al onze lampjes is het niet zo donker meer. We sjokken door modder en water en de lucht is wonderbaarlijk koel. Het schijnt warmer te worden als je verder de berg in gaat, maar ondanks dat de rest van de groep het benauwend vind, doet de koele lucht me goed. Af en toe moeten we flink bukken onder allerlei steunbalken, rotsen en slangen door, maar langzaamaan gaan we dieper de mijn in. Na een tijdje komen we de eerste mijnwerkers tegen. Ze hebben hun werk er al op zitten en gaan naar buiten met wat kleine zakken vol met (hopelijk) zilver. Ik weet niet wat ze gebruiken, maar de lucht vult zich met een chemisch luchtje en beetje bij beetje slaat het op onze keel en staan we allemaal te kuchen. We duiken verder de gangen in en zien blauw en geel gekleurde kronkels uit de rotsen komen en de zilver ader. De mijnwerkers volgen deze ader steeds verder de berg in, maar zover komen wij niet. Dan moeten we echt de smalle gangen en kronkels in. Aangekomen bij El Tio, de mijngod, steekt onze gids een sigaret op voor El Tio en neemt samen met de mijngod een slokje van de pure alcohol. Als we verder gaan komen we nog 3 jonge mannen tegen, die na het gesprek wegduiken in de gang en een stuk verderop verdwijnen ze omhoog kruipend. Zo voor even vind ik het niet erg, maar stel je voor dag in dag uit in dit donkere gat met wat coca blaadjes. Een wagentje wordt volgeladen met zakken, die een andere mijnwerker naar beneden laat zakken aan een touw. Ik zie een donker gat naar boven, maar hem niet. We hadden verwacht wat meer mensen aan het werk te zien, maar daarvoor zouden we nu af en toe kruipend nog honderden meters verder moeten gaan. Op de weg terug naar buiten wordt één van onze groep onwel door het stof wat opstuift door het lopen. Hij heeft astma en het wordt zelfs zo erg dat hij niet meer kan lopen. Samen met de gids ga ik naar buiten om een wagentje te halen. Haar lampje is bijna leeg en pas als we met z’n 2-en lopen merk ik hoe donker het eigenlijk is. Eenmaal buiten gaat ze met haar collega weer naar binnen met de wagen en zegt me buiten te blijven. Daar sta je dan voor een zwart gat…. René is nog binnen om te ondersteunen. Voelt niet goed. De tijd lijkt lang maar gelukkig komen ze naar buiten. De man kan niks meer en moet voorlopig aan het zuurstof. Onze buschauffeur doet alsof zijn bus een 4 wheel drive is en probeert zo dichtbij mogelijk te komen. Al met al komt het goed en laten we onze overalls en helmen weer achter….. in tegenstelling tot al die mijnwerkers. 2 medereizigers zijn niet de mijn in gegaan, maar hebben in een restaurantje met een schaal bitterballen (?!?) de film The Devil’s Miner gekeken wat gaat over het leven hier. Als we thuis zijn gaan we die nog een keer bekijken, maar eerst verder naar de hoofdstad Sucre!

1 Reactie

  1. Petra:
    10 oktober 2012
    Wat een spannend verhaal is dit. Ik had denk ik ook netjes buiten gewacht in plaats van zo'n mijn in te gaan. Ik denk dat jullie weer een hoop mooi herinneringen erbij hebben en ben al benieuwd waar de volgende reis naar toe gaat.
    Gr.Petra